Op het moment van schrijven bevind ik me in de universiteitsbibliotheek van The University of Texas at Austin. Tegenover mij zitten twee vriendinnen, hoofddoekjes losjes op het hoofd, op een luide fluistertoon het studiemateriaal (of de laatste roddels) te bespreken. Links van me zit een niet onknappe blonde jongedame, met de drie Griekse letters van haar sorority trots op haar trui, druk op haar MacBook te typen. Achter me probeert een Aziatisch-uitziend meisje haar eigen essay op tijd af te krijgen, terwijl er ondertussen vanuit de jungle aan boekenkasten een Mexicaans-ogende jongen opdoemt die, met een beker Starbucks in zijn rechterhand, zijn eigen plek probeert te vinden in dit op het eerste oog onopvallende, doch o zo interessante schouwspel. Te midden van dit alles zit ik, een 22-jarige Nederlandse uitwisselingsstudent met een Russisch-Israëlisch achtergrond, met een artikel van de New York Times en de twintig nog ongeschreven pagina’s van mijn paper voor mijn neus.
Bijna acht jaar geleden gebeurde hier in de Verenigde Staten iets wat tot kort daarvoor nog voor compleet onmogelijk werd gehouden: een Afro-Amerikaan werd verkozen tot president. Met een indrukwekkende campagne en prachtige speeches die tot ver buiten de landsgrenzen ontroerden wist Barack Obama het Amerikaanse volk voor zich te winnen met beloftes van change en hope.
Nu zijn tweede ambtstermijn er bijna op zit, zijn de meeste politieke analisten het erover eens dat Obama een redelijk goede president is gebleken. Maar wie kijkt naar de diep gepolariseerde maatschappij ziet dat de hope van toentertijd in vele opzichten een valse is gebleken, en dat Amerikanen nog altijd diep met zichzelf en hun identiteit worstelen.
Deze bittere innerlijke strijd manifesteert zich nergens duidelijker dan in de felle strijd om het volgende presidentschap. Aan de ene kant weet zelfverklaard (democratisch) socialist Bernie Sanders de harten van veel, met name jongere, Amerikanen te veroveren met ideeën die tot voor kort als niet-Amerikaans of zelfs anti-Amerikaans werden gezien. Aan de andere kant verbaast Donald Trump vriend en vijand met een schijnbaar oneindige reeks klinkende electorale overwinningen , ondanks een campagne die gekenmerkt wordt door intimidatie, arrogantie, inconsistentie en volgens sommigen een neiging naar racisme. Normaal gesproken stuk voor stuk politieke doodzonden, nu ogenschijnlijk het recept voor succes.
Om deze paradox ook maar enigszins te kunnen verklaren, dient men een blik te werpen op de Amerikaanse maatschappij. Het hierboven beschreven universitaire microkosmos kan wat dat betreft als nuttige basis dienen. Mijn tijdelijke medestudenten zijn vrijwel allemaal kinderen van migranten die ooit hebben besloten de reis naar the Land of Opportunity te wagen in de hoop op een beter leven voor zichzelf en hun kinderen.
Maar een veelal ondergewaardeerd of vergeten aspect van hoop is dat hoop per definitie slechts tijdelijk is. Hoop creëert verwachtingen, verwachtingen zullen voor velen onmiskenbaar op teleurstellingen uitlopen. Teleurstellingen leiden op hun beurt tot angst, wrok en woede. Hoe groter de hoop, hoe hoger de verwachtingen, hoe groter de teleurstelling en des te groter de woede. Aangezien hoop een enorme rol speelt in de Amerikaanse cultuur, geschiedenis en identiteit is het niet verwonderlijk dat in tijden van moeilijkheden en crises angst en woede hoogtij vieren en de roep om verandering luider klinkt dan ooit.
Zij die op Sanders stemmen zien hun hoop op een leven zonder torenhoge studieschulden, peperdure gezondheidszorg en wapengeweld vervliegen. Veel Trump-aanhangers vrezen op hun beurt dat het land dat zij kennen zodanig verandert dat hun hoop om te leven volgens hun eigen tradities en idealen in gevaar komt.
Wie er komende november ook tot president wordt verkozen, op diegene zal de loodzware taak rusten om niet alleen de hoop en verwachtingen van honderden miljoenen Amerikanen niet in een deceptie te laten eindigen, maar tegelijkertijd ook de angst en woede van de vele miljoenen die niet op hem of haar hebben gestemd weg te nemen. Kortom: het land leiden op een manier die de samenleving als geheel hoop geeft. Obama is dit, ondanks al zijn successen als president, niet gelukt. Of het zijn opvolger lukt, is nog maar zeer de vraag.
Ondertussen werkt de diverse groep ijverige studenten om mij heen in stilte verder. Uiteindelijk is de hoop van dit land niet op de president, maar op hen gevestigd.
Hoop wordt in donkere tijden steeds kleinschaliger, maar blijft bestaan tot aan de dood. Want waar hoop verdwijnt, eindigt het leven.
Van 23 maart 1992 tot 3 december 2010 hoopte ik op alles in de wereld. Mijn jeugd was zorgeloos. Ik ben in de meest voorspoedige omstandigheden opgegroeid. Mijn ouders waren gelukkig, liefhebbend, verstandig, fantastisch. Ik heb alles aan mijn ouders te danken: Mijn normen en waarden, mijn huidskleur, de plek waar ik ben geboren, mijn intelligentie. De combinatie van deze factoren hebben mij een ongelofelijke voorsprong geboden in het leven. De wereld lag aan mijn voeten. Ik hoopte op alles, van snoepjes tot een goede baan, van speelgoed tot liefde, van vijf minuten langer TV kijken tot een avond stappen.
Op vrijdag drie december 2010 ging ik naar een concert. Mijn vader lag ziek op de bank, iets wat ik nooit eerder had meegemaakt. Buikpijn, zei hij. Ik drukte een kus op zijn voorhoofd en wenste hem beterschap. Hij grijnsde en wenste me veel plezier bij het concert. Het concert was geweldig, ik kwam laat terug. De volgende ochtend lag ik, zoals menigeen tiener, tot een uur of 12 in bed. Ik nam een douche en stommelde naar beneden voor een tosti. Luid riep ik “Morgeeen” en ging aan tafel zitten, bladerend in de krant en balend van de aanzwellende hoofdpijn. Mijn blik viel op een briefje. “Ik ben met pap naar de huisarts, hij voelde zich niet goed”. Ik grabbelde naar mijn telefoon in mijn jaszak en legde hem aan de lader, ondertussen genietend van het sissende geluid van overvloedige kaas dat uit het tosti-ijzer ontsnapte. Ik hoopte op een knapperig randje aan mijn tosti en op de aanwezigheid van paracetamol in ons medicijnkastje. Tot ik zag dat ik zeven gemiste oproepen had.
Op zaterdag vier december 2010 is mijn vader geopereerd. We kregen te horen dat ze dertig centimeter darm hadden verwijderd. Dit stuk darm zat vol met een “onbekende substantie”. Op dat moment is hoop hetgeen dat voorkomt dat je de rationele link legt naar een logische conclusie. Drie weken hebben we gewacht op de officiële uitslag. Ik hoopte dat het niet was wat ik dacht.
Op kerstavond 2010 kregen we het nieuws dat mijn vader niet beter zou worden. De kanker zat overal en kon niet gestopt worden. Niet door operaties, niet door chemo. Alles wat we konden doen was zijn aanstaande dood uitstellen en hopen dat we konden genieten van de tijd die we hadden.
Van kerstavond 2010 tot 22 juli 2014 hoopte ik niet op snoepjes, niet op een baan. Niet op speelgoed en niet op liefde. Niet op TV kijken of een avond stappen. Naarmate de tijd vorderde, werd hoop kleinschaliger. Hoop op een goede uitslag werd hoop op een goede dag. Hoop op geslonken tumormarkers veranderde in hoop op vermindering van pijn. Hoop op voorspoedig herstel na behandeling veranderde in hoop op een mooi afscheid.
Op 20 juli 2014 diende een verpleegster dormicum en morfine toe bij mijn vader. Twee dagen later overleed hij. Hoop kon dat niet voorkomen, maar heeft het proces wel dragelijk gemaakt.
De mens weet nooit hoe sterk hij is, tot hij wordt geconfronteerd met zijn angsten. Hij past zich aan. Waar nog hoop is – hoe kleinschalig ook – gaat de mens door.
De wereld mag dan wel in brand staan, in alle kleine hoekjes vinden wij mensen hoop. En gaan we door.
Bekijk hier hoe Elles haar winnende essay voordraagt op het 37e Veerstichting symposium
Partners
Cultiveer