Thema 2018

Thema 1995

"Buitenspel"

De moderne mens wordt hoe langer hoe meer geconfronteerd met dilemma’s en paradoxen. Steeds duidelijker begint zichtbaar te worden dat deze dilemma’s en paradoxen te maken hebben met de verder om zich heen grijpende technische cultuur die mondiale vormen aanneemt. We zien bijvoorbeeld het merkwaardige fenomeen dat wij – omwille van onze ‘welvaart’ en ‘concurrentiepositie’ – door technologische ontwikkelingen genoopt worden tot een steeds verder gaande automatisering van het arbeidsproces. Mede daardoor echter ontstaat juist een groter leger van gedwongen niet-werkenden, of in het algemeen gesproken een groep van mensen die in onze moderne cultuur niet ‘wel-varen’. De totstandkoming van de ‘global village’ lijkt bovendien gepaard te gaan met de teloorgang van traditionele verbanden en denkkaders, waardoor meer en meer een verwarring voelbaar wordt omtrent het ‘hoe en waarom’ van ons bestaan. De technologisch gedragen ‘vooruitgang’ lijkt welhaast een eigenmachtig gebeuren te zijn, waarop wij nauwelijks nog enige greep hebben en waarvan het eigenlijk niet duidelijk is in welke zin deze ‘vooruitgang’ begrepen moet worden.

Inherent aan de technische inrichting van onze wereld, waar letterlijk overal de concurrentie op de loer ligt, is het streven naar een voortdurend hogere mate van efficiëntie in welke vorm van org anisatie dan ook. Natuurlijk draagt de efficiënt-technische inrichting bij tot de maximalisering van onze behoeftebevrediging en de vergroting van onze welvaart. De gemiddelde levensstandaard en levensduur zijn ontegenzeggelijk toegenomen. Eigen aan het streven naar efficiëntie is echter ook de uitsluiting, afstoting of aanpassing van alles wat niet binnen deze technische inrichting inpasbaar is. Dit niet-inpasbare wordt als ‘overtollig’ beschouwd en ‘buiten spel’ gezet. In de steeds efficiëntere vormgeving van onze samenleving neemt tegelijkertijd de overtolligheid toe.

Aan welke vormen van overtolligheid zou men hier kunnen denken? Meest in het oog springt natuurlijk de kwantitatieve overtolligheid: ‘het eenvoudigweg teveel aan…’. Dit komt onder andere tot uitdrukking in boterbergen, melkplassen, vuilnisbelten, arbeidsongeschikten en werklozen. Eigenaardig genoeg brengt nu juist de onstuitbare drang naar efficiëntie mede laatstgenoemde werkloosheid en arbeidsongeschiktheid teweeg. De optimalisering van het productieproces impliceert een toenemende arbeidsdruk, waarbij alleen nog maar oog is voor het al dan niet functioneren van de werknemer.

Veel fundamenteler echter is de kwalitatieve overtolligheid die zich binnen de technische inrichting van onze samenleving opdringt: ‘het er functioneel gesproken niet toe doende’. Het efficiënt functioneren in een arbeidsverband lijkt het nieuw ethisch credo, op grond waarvan een grote groep niet-werkenden zich als mens overtollig voelt. Deze kwalitatieve reductie van de mens tot zijn functionaliteit maakt dat zelfs de wél-werkenden het gevoel bekruipt dat ze eenzijdig gebruikt worden. Slechts hun functioneren is nog in het geding, het overige is overtollig. De vermeende motor hiervan – de maximalisering van de behoeftebevrediging in een ongeremd consumptiespel – lijkt zich evenwel over álle levensgebieden uit te strekken. Religie, kunst, politiek, onderwijs, vrije tijd, relaties en sex moeten steeds meer als ‘producten’ ‘geconsumeerd’ worden. Traditionele waarden, waarderingen en taboes die men als remming op deze consumptie beschouwt, worden als overtollige ballast overboord gezet. Op het groeiende onbehagen omtrent de afwezigheid van welk rustpunt dan ook in dit voortrazende consumptiespel, speelt vervolgens de genotindustrie weer ‘efficiënt’ in.

Doch niet alleen de mens, ook de natuur, gebruiksvoorwerpen en überhaupt alle dingen waarmee we omgaan, worden ‘gefunctionaliseerd’ en als producten geconsumeerd: bergen worden skipistes, stranden lustoorden en meren stuwmeren. We produceren pennen, computers, auto’s en huizen die functioneel moeten zijn en na enige tijd kunnen worden weggegooid om te worden vervangen door iets nieuws. Ook hier geldt dat slechts hun functioneren in het geding is, de rest is overtollig. Deze kwalitatieve vorm van overtolligheid schept op haar beurt kwantitatieve overtolligheid die bijvoorbeeld zichtbaar wordt in afvalbergen en vuilnisbelten.

Zijn wij echter in deze efficiënte totaal-consumptie niet onszelf, de natuur en het ding aan het reduceren? Wordt ons niet alle speelruimte ontnomen, wanneer alles reeds bij voorbaat in een functioneringssysteem is ingepast of anders niet meer meedoet? Valt er nog wel iets te ontdekken, wanneer alles efficiënt in de totaalconsumptie moet passen? Is dat bijvoorbeeld ook het verschil tussen het spelen met een blokkendoos en met een ‘nintendo gameboy’, het vertellen van een sprookje en het bezoeken van Disneyworld, het wonen in het oude centrum of in een nieuwbouw slaapstad, tempo-studeren om carrière te maken en studeren om innerlijk te verrijken? Scheppen wij nog wel echt iets, of zijn wij alleen nog maar aan het ‘produceren en consumeren’? Is onze werkelijkheid misschien daarom aan het vervalen en vervelen? Zijn wij soms op de vlucht in pseudo-werkelijkheden, nieuwe ‘belevingen’ en ‘kicks’? Is het niet tijd om ons te bezinnen op deze ontwikkelingen? Moeten we ons niet afvragen of wij werkelijk welvaren als ‘consumptiedieren’? Wat zetten wij eigenlijk als overtollig buitenspel? Waar slaan wij geen acht meer op? Moeten we ons niet Ieren openstellen voor de mogelijkheden die in het overtollige besloten kunnen liggen, mogelijkheden waarin wij zelf, de natuur en de dingen voller tot hun recht komen? In het schijnbaar overtollige zou zich het wezenlijke kunnen verbergen.

Bestuur
Reinhard Scholten
Cuna de Loë-Stiel
Derck Jan Smits
Alexander van Boetzelaer


Partners

Van Lanschot Kempen

Randstad

Universiteit Leiden

Shell

Liberty Global

GreenbergTraurig


Cultiveer

Leiden

CHDR

Surlinio Social Media

FD

a.s.r

Pieterskerk

erasmus+

Activeer

Biopartner


 +31(0)71 512 35 45